Door Piet Kralt

In de Perpetuareeks van uitgeverij Polak en Van Gennep verscheen in 2009 Jane Austen’s Pride and Prejudice onder de titel Trots en vooroordeel. Het is een fraai gebonden uitgave, zoals we die kennen van deze reeks. De vertaling van Annelies Roeleveld en Margret Stevens is correct en in levendig Nederlands. Het ‘Nawoord’ van Cisca Dresselhuys is weinig informatief maar lichtvoetig en zeer leesbaar. Het wordt echter ontsierd door een onheuse aanval op Austen’s vader, de predikant George Austen. Een schoolvoorbeeld van selectief omgaan met historische bronnen en alleen daarom al een korte bespreking waard.

George Austen (Jane Austen Memorial Trust)

Wat is het geval? In Trots en vooroordeel komt een Mr Bennet voor, een geestig en vermoedelijk erudiet man, maar egoïstisch en zonder enig verantwoordelijkheidsbesef. Hij heeft geen zoon en zijn landgoed zal daarom volgens het geldende erfrecht bij zijn dood overgaan naar een neef. Om het lot dat zijn vrouw en vijf dochters dan wacht, bekommert hij zich in het geheel niet. ‘Tel uit je winst met zo’n vader’, concludeert Dresselhuys terecht. Maar na die juiste opmerking neemt haar betoog een vreemde wending. Ze betrekt Jane Austen’s eigen vader erbij en beweert dat die model heeft gestaan voor de kille Mr Bennet. Een uit de lucht gegrepen identificatie.
George Austen versus Mr Bennet
Dresselhuys baseert zich op twee uitspraken van Fay Weldon in haar boek Letters to Alice on First reading Jane Austen. Ze luiden als volgt, in de vertaling van het ‘Nawoord’: ‘Ze [Jane] zat bij haar moeder onder de plak, terwijl ze altijd bewondering voelde voor een vader die niets voor haar deed. Net als mijnheer Bennet in Pride and Prejudice liet hij zijn vrouw en kinderen onverzorgd achter.’ En: ‘Hoewel Jane zich altijd bleef inspannen haar vader “goed en vriendelijk” te vinden, ben ik geneigd te denken dat hij een gevoelloze, egocentrische man was, die model gestaan heeft voor mijnheer Bennet.’
Laat ik beginnen met het tweede citaat. Het komt uit de twaalfde brief. Weldon schrijft daar over Austen’s roman Mansfield Park. Daarin treden twee jonge vrouwen op, eentje die weet wat ze wil en van zich afbijt, en een lief, zachtaardig en afwachtend schepseltje, respectievelijk Mary Crawford en Fanny Price. Weldon veronderstelt nu dat die twee teruggaan op twee aspecten van Austen’s persoonlijkheid: ‘the bad bit’ en ‘the good bit’. De eerste is de vrouw van de scherpe grappen. De tweede is degene die bleef geloven dat haar vader ‘goed en vriendelijk’ was ‘and not, as I tend to believe, the callous and egocentric model for Mr Bennet.’
Het is psychologiserende literatuurbeschouwing van de slechtste soort. De redenering rammelt aan alle kanten. Weldon stapelt veronderstelling op veronderstelling. Zij meent dat vader Austen een gevoelloze man was. Ze denkt dat dochter Jane hem niet doorzag en hem goed en vriendelijk vond. Ze neemt aan dat dochter Jane hem wel doorzag en hem portretteerde in Mr Bennet. Ze gaat ervan uit dat deze (onmogelijk gespleten) auteur de twee kanten van haar persoonlijkheid projecteerde in Fanny Price en Mary Crawford. En dan cirkelt de redenering terug naar haar begin.
Weldon geeft voor haar geloof in de slechte vader in deze twaalfde brief geen argument. Maar ze zal doelen op een uitspraak die ze in de derde brief deed, Dresselhuys’ eerste citaat: ‘like Mr Bennet in Pride and Prejudice he left his wife and children unprovided for.’ Een loze bewering en dus een loos argument.
Cisca Dresselhuys had er alert op moeten zijn. Mr Bennet bezat een landgoed; hij was niet schatrijk maar wel rijk. George Austen was in Dresselhuys’ eigen woorden ‘een arme dominee’. De mogelijkheid om vrouw en twee ongehuwde dochters verzorgd achter te laten, ontbrak hem. Niemand weet wat hij voor dat doel gedaan heeft of nagelaten. Maar de feiten die bekend zijn, wijzen op een hard werkende man die veel voor zijn kinderen overhad.
Geldelijk vermogen
Hij was vroeg wees. Zijn moeder stierf toen hij twee jaar was, zijn vader toen hij zes was. Een rijke oudoom werd zijn voogd. Daardoor kon hij naar de bekende Tonbridge School en daarna, op zestienjarige leeftijd, naar Oxford. Vierentwintig jaar oud was hij, toen hij tot predikant werd gewijd en hij was dertig toen hij in Steventon werd bevestigd. (Hij had al die jaren verschillende banen en baantjes gehad: fellow en proctor te Oxford, hulponderwijzer in Tonbridge, kapelaan in Shipbourne.) Het werk in Steventon liet hij nog drie jaar aan een ander over. In 1764 trouwde hij, bijna drieëndertig jaar oud, de vierentwintigjarige Cassandra Leigh en werd daadwerkelijk dominee. Het paar kreeg in de loop der jaren zes zonen (en niet zeven, zoals Dresselhuys abusievelijk meldt) en twee dochters. Geen van de kinderen stierf op jeugdige leeftijd, een hoge uitzondering in die tijd; Jane was de eerste van de acht die overleed, in 1817, eenenveertig jaar oud.
Voor het grote gezin was het predikantentraktement nauwelijks voldoende. George Austen runde daarom ook een boerenbedrijf (de akkers en weilanden lagen om de pastorie) en verdiende bovendien bij door les te geven aan inwonende jongelui. Bepaald een heel ander leven dan dat van Mr Bennet die niet veel anders deed dan in zijn studeerkamer boekjes lezen.
In 1801, toen hij zeventig werd, trok George Austen zich terug. Een pensioen bestond niet; hij bleef in naam de dominee van Steventon en ontving het daarbij behorende traktement, zo’n 600 pond per jaar. Met zijn vrouw en twee ongetrouwde dochters ging hij wonen in Bath. Het inkomen was beperkt maar toch ook weer niet zo beperkt dat de familie zich geen personeel kon veroorloven. ‘We plan’, schreef Jane aan haar zus Cassandra, ‘having a steady Cook, & a young giddy Housemaid, with a sedate, middle aged Man, who is to undertake the double office of Husband to the former & sweetheart to the latter.’ Vier jaar leefden ze in Bath, toen, op 21 januari 1805, overleed George Austen. Met zijn heengaan verviel het traktement. Zijn zonen namen de taak van deze ‘best of fathers, and men’ (zoals één van hen hem omschreef ) over. Ik denk niet dat ze hem verweten hebben dat moeder en zussen onverzorgd achterbleven. Want zoals het gegaan was, zo ging het in die tijd.
Zorgzame vader?
Men kan zich nog twee vragen stellen. Wat deed George Austen meer voor zijn kinderen dan zorgen voor de kost? En: zijn er uitspraken van mensen die hem gekend hebben over zijn karakter, instelling, levensstijl enzovoort? In beide gevallen moeten we het doen met gegevens die toevallig bewaard zijn gebleven. Het zijn er niet veel. Maar ze wijzen wel in een bepaalde richting en dat is niet die van de gevoelloze Mr Bennet.
Zoon Frank ging op twaalfjarige leeftijd naar de Royal Naval Academy in Portsmouth. Twee jaar later vertrok hij als vrijwilliger aan boord van de Perseverance naar Oost Indië. Zijn vader schreef toen een ‘Memorandum’ voor hem. Frank Austen (later Sir Francis William Austen) is tweeënnegentig jaar geworden. Hij is opgeklommen tot de hoogste rang bij de marine, die van Admiral of the Fleet. Toen hij stierf, vond men tussen zijn nagelaten papieren het ‘Memorandum’ van zijn vader terug. De man moet er ongelooflijk veel waarde aan hebben gehecht. Ik citeer er één zin uit. ‘You may either by a contemptuous, unkind and selfish manner create disgust and dislike; or by affability, good humour and compliance, become the object of esteem and affection; which of these very opposite paths ‘tis your interest to pursue I need not say.’
Zijn vader is hem trouwens nog op andere wijze te hulp gekomen. Toen in 1794 Frank naar zijn zin te lang op promotie moest wachten, vroeg hij zijn vader voor hem te lobbyen. Het voert hier te ver uiteen te zetten via welke kanalen dat voor George Austen mogelijk was. Het is voldoende te melden dat hij aan het werk toog.
Dan is er het bekende briefje van 1 november 1797. Van oktober 1796 tot augustus 1797 schreef de eenentwintigjarige Jane Austen de roman First Impressions. Op 1 november schreef haar vader een briefje naar de uitgevers Cadell and Davies in Londen waarin hij het boek ter publicatie aanbood. Hij informeerde onder andere naar de kosten als het boek zou worden uitgegeven ‘at the Author’s risk’. Wat betekent dat hij eventueel bereid was Jane financieel bij te staan. Zij had immers geen geld van zichzelf. ‘Lucky Jane’, schrijft Claire Harman, ‘though, to have a parent who was so active on her behalf, and whose pride in his daughter’s achievement shines through this slightly mis-aimed business letter.’ Honan concludeert terecht dat de vader voor dochter Jane net zoveel deed als voor zoon Frank. Weldon vermeldt het briefje. Het had haar te denken moeten geven. Dresselhuys verzwijgt het, hoewel ze het bij Weldon tegen moet zijn gekomen. Dat geeft de lezer van haar ‘Naschrift’ te denken. (De uitgever ging niet op het aanbod in. Austen bewerkte het manuscript later tot haar roman Pride and Prejudice.)
Er zijn enkele uitspraken over George Austen bewaard. Maar voor ik die citeer eerst iets anders. George Holbert Tucker’s beeld van de man is precies tegengesteld aan dat van Fay Weldon. Volgens hem was hij vriendelijk en zachtaardig, geestdriftig en optimistisch en vooral eerlijk en rechtvaardig tegenover zijn parochianen. Tucker’s argumenten zijn, net als die van Weldon, niet overvloedig. Maar het enige argument dat hij geeft, snijdt tenminste hout. ‘One example will suffice: unlike many litigious Hampshire parsons of his time, in all the years he was rector of Steventon and Deane he never once presented a parishioner before the Consistory Court of the Diocese of Winchester for non-payment of tithes.’
Eliza Hancock was een oomzegster van George Austen, de dochter van zijn zuster Philadelphia. Ze was een vrolijke, geestige briefschrijfster en een onverbeterlijke flirt. In 1788 logeerde ze enige tijd bij de Austens. Ze was toen getrouwd met een Franse edelman en dus een Comtesse de Feuillide. Over haar oom schreef ze aan een andere nicht: ‘What did you think of my Uncle’s looks? I was much pleased with them, and if possible he appeared more amiable than ever to me. What an excellent & pleasing man he is; I love him most sincerely as indeed I do all of the family.’
Toen Jane Austen op 18 juli 1817 overleed, had ze nog twee romans in portefeuille. Die zijn in hetzelfde jaar uitgegeven door haar broer Henry, voorafgegaan door een ‘Biographical Notice of the Author’. Daarin schreef hij onder andere over hun beider vader: ‘Being not only a profound scholar, but possessing a most exquisite taste in every species of literature, it is not wonderful that his daughter Jane should, at a very early age, have become sensible to the charms of style, and enthusiastic in the cultivation of her own language.’
Een vriendelijke, erudiete man dus, met veel gevoel voor stijl, deze George Austen. Het zijn natuurlijk getuigenissen van naaste familieleden en we moeten er daarom voorzichtig mee omgaan. Maar er staat niets tegenover, niets dan de loze theorie van Fay Weldon. Deborah Kaplan die ook vanuit een feministisch standpunt naar Austen’s werk keek, maar op niveau, nam Henry Austen’s getuigenis zonder commentaar over.
In haar brieven refereert Jane Austen zelden aan het karakter, de houding en de geest van haar vader. Ze schrijft over de verkoop en het gewicht van varkens en schapen en dergelijke zaken. Een paar opmerkingen zeggen iets meer over hem en haar verhouding tot hem. Acht jaar na zijn dood zinspeelt ze met enige weemoed op zijn liefde voor de klassieken. Ze vertelt hoe hij zich inspant voor zijn zoon Charles. Ze bericht dat een oud-leerling hen heeft uitgenodigd een vakantie bij hem door te brengen. En dan zijn er de uitlatingen bij zijn overlijden. Ze schrijft dezelfde dag nog aan haar broer Frank en de dag daarop nog eens, omdat ze ontdekt heeft dat hij op een ander adres is. Enkele zinnen daaruit volgen hier. ‘The loss of such a Parent must be felt, or we should be Brutes.’ ‘We have lost an Excellent Father.’ ‘His tenderness as a Father, who can do justice to?’ Natuurlijk, het zijn zinnen geschreven vlak na een plotseling overlijden. Dat kleurt ze. Maar aan de oprechtheid ervan hoeven we daarom niet te twijfelen.
Het materiaal is te summier om een definitief oordeel over George Austen te vellen. Maggie Lane concludeerde: ‘He seems to have combined a love of scholarship with a serene temperament and a cheerful readiness to take on work.’ Claire Tomalin vatte haar oordeel zo samen: ‘He was a busy man but good-tempered, no doubt prizing domestic life the more for having been an orphan himself.’ David Nokes bezag hem vanuit het standpunt van zijn aanstaande bruid: ‘In terms of character Mr Austen was all that she could wish. He was blessed with a bright and hopeful disposition, combined with a mildness of temper and steadiness of principle.’ Het zijn en blijven veronderstellingen. Maar ze berusten op een vastere grond dan Fay Weldon’s vooroordeel.

Bibliografie
Austen, Henry (1988), ‘Biographical Notice of the Author’. In: Jane Austen, Northanger Abbey and Persuation. The Text based on Collation of the Early Editions by R. W. Chapman. Oxford, New York, Toronto.
Austen, Jane (1997), Jane Austen’s Letters. Collected and Edited by Deirdre La Faye. Oxford. (Derde druk).
Harman, Claire (2009), Jane’s Fame. How Jane Austen conquered the World. Edinburgh.
Honan, Park (1997), Jane Austen. Het Life. Londen. (Tweede druk).
Kaplan, Deborah (1992), Jane Austen among Women. Londen.
Lane, Maggie (1996), Jane Austen’s World. The Life and Times of England’s most Popular Author. Holbrook, MA.
Lane, Maggie (1997), Jane Austen’s Family Through Five Generations. Londen. (Tweede druk).
Nokes, David (1997), Jane Austen. A Life. New York.
Tomalin, Claire (1998), Jane Austen. A Life. Londen. (Tweede druk).
Tucker, George Holbert (1998), A History of Jane Austen’s Family. Poenix Mill, Thrupp, Stroud, Gloucestershire. (Tweede druk).
Weldon, Fay (1984), Letters to Alice on first reading Jane Austen. Londen.

Noten
1.Weldon (1984), p. 109.
2. Weldon (1984), p. 44.
3. Lane (1997), p. 129.
4. Letters (1997), p. 66.
5. Lane (1997), p. 136.
6. Tucker (1998), p. 167.
7. Nokes (1997), p. 150.
8. Harman (2009), p. 33.
9. Honan (1997), p. 123.
10. Weldon (1984), p. 84.
11. Tucker (1998), p. 25.
12. Ibidem, p. 32.
13. Austen (1988), p. 3.
14. Kaplan (1992), p. 91.
15. Letters (1997), p. 20, 22, 199, 26, 28, 29, 56, 95-98.
16. Lane (1996), p. 22.
17. Tomalin (1998), p. 30.
18. Nokes (1997), p. 23.

Dit artikel is gepubliceerd in het Nieuw Letterkundig Magazijn, jaargang 28 (2010)